Op Wikipedia staat onderstaand artikel over canonvorming van het Nieuwe Testament. Mischien is het wat? Op de site zelf staan een aantal titels en woorden als linken in de tekst.
- - - - - - -
Canonvorming van het Nieuwe Testament
De canonvorming van het Nieuwe Testament is een proces dat enkele eeuwen duurde. Voor zover wij weten heeft Jezus zelf niets geschreven. Mogelijk waren er al vrij vroeg kortere teksten die later in de evangelien zouden kunnen zijn opgenomen. Als jood beschouwde Jezus het Oude Testament als bindend, maar hij beschouwde het niet als het laatste woord van Gods openbaring. Jezus liet in woorden en daden merken dat hij het recht had de geschriften op eigen gezag te interpreteren en dat het Oude Testament aanvulling nodig had. Aan de andere kant bleek uit Jezus' optreden dat de openbaring die hij bracht definitief was. God had zichzelf in Jezus volledig geopenbaard.
Ontstaan
Volgens de vroeg-christelijke traditie waren de apostelen de erkende getuigen van het leven en de leringen van Jezus. Uit hun onderricht zou een overlevering zijn ontstaan. De traditie die zo ontstond beriep zich vervolgens weer op het gezag van die veronderstelde apostolische getuigenis. Voor de latere verkondigers bleef deze traditie de norm. Hierdoor komt het dat de latere verkondigers hetzelfde gezag bleven houden als de eerdere. Door sommige moderne theologen wordt de ontstaansgeschiedenis vanuit een zogenaamde "apostolische getuigenis" in twijfel getrokken of als mythe beschouwd.
Al snel werd de behoefte gevoeld zaken op te gaan schrijven. Eerst ontstond de briefliteratuur. In de plaatselijke gemeenten ontstonden de eerste evangelie-fragmenten. Deze literatuur werd onderling uitgewisseld, waardoor steeds meer brieven en evangelie-fragmenten in omloop kwamen. Het is niet duidelijk of deze teksten vanaf het begin als 'heilige Schrift' werden beschouwd, maar ze hadden in ieder geval veel gezag. Naarmate de tijd vorderde werd het steeds belangrijker alles op te schrijven. Hier en daar ontstonden collecties van geschriften.
Hoe de canon van het Nieuwe Testament zich precies vormde is onbekend, maar waarschijnlijk werden de brieven van Paulus het eerst verzameld. Bekend is dat rond 150 de gnosticus Marcion het Lukas-evangelie en tien brieven van Paulus erkende, daarentegen het gehele Oude Testament en de evangelien van Marcus, Mattheus en Johannes als illegitiem bestempelde. Rond 180 noemde Theophylus van Antiochië dertien brieven van Paulus. Rond 155 meldde Justinus het bestaan van vier evangeliën. Tussen 170 en 180 zette Tatianus in zijn Diatessaron de vier evangeliën naast elkaar. In deze periode werden de andere geschriften van het Nieuwe Testament ook al genoemd. Tussen 150 en 180 bestond dus een verzameling van nieuwtestamentische geschriften met apostolisch gezag. De samenstelling verschilde per kerk.
In de jaren die volgen begint meer overéénstemming te ontstaan over de canon. Irenaeus erkent rond 185 alle boeken van het Nieuwe Testament met uitzondering van de brief aan de Hebreeën, Filemon, Judas en 2+3 Johannes. Hippolytus van Rome erkent rond 200 dezelfde boeken als Irenaeus. Er is een document gevonden, de 'Canon van Muratori', dat dateert uit 180-200, met een lijst van boeken van het Nieuwe Testament. Deze lijst bevat alle boeken, met uitzondering van Hebreeën, 1+2 Petrus en 3 Johannes. Tertullianus erkent rond 200 alle boeken, behalve Hebreeën, Jakobus en 2 Petrus. Clemens van Alexandrië erkent in diezelfde tijd alle boeken van het Nieuwe Testament, maar daarnaast ook apocriefen en heidense geschriften. In zijn omgeving was kennelijk nog geen duidelijke canon. In de grotere kerken was alleen nog onduidelijkheid over Hebreeën, Jakobus en 2 Petrus. Canoniciteit werd bepaald aan de hand van veronderstelde apostolische oorsprong, gebruik in de officiële liturgie en overéénstemming met de apostolische traditie. De boeken die pretendeerden onderdeel te zijn van het Nieuwe Testament, toegeschreven werden aan een apostel en in de eerste eeuwen tot stand waren gekomen, maar om uiteenlopende redenen niet opgenomen werden in de canon, heten apocriefen. Geschriften die in de canon werden opgenomen, maar die niet volledig teruggaan op de apostelen worden pseudepigrafen genoemd.
Betwistingen
Vanaf 210 ontstaat er discussie over Hebreeën, Jakobus, Judas, 2 Petrus, 2+3 Johannes en Openbaring. Deze boeken werden soms deuterocanoniek genoemd.
De Griekse kerk
In de Griekse kerk twijfelde men vooral aan Jakobus, Judas, 2 Petrus, 2+3 Johannes en Openbaring. Origenes beschouwde Hebreeën, Jakobus, Judas, 2 Petrus en 2+3 Johannes als geïnspireerd, maar niet algemeen aanvaard. De overige boeken, dus ook Openbaring, beschouwt hij wel als algemeen aanvaard. In de strijd tegen het millennarisme trok Dionysios de apostolische oorsprong van Openbaring in twijfel. Eusebius van Caesarea maakte ook onderscheid tussen algemeen aanvaarde en door de meesten aanvaarde boeken. Hoewel daar nogal wat twijfel over was, beschouwde hij Openbaring ook als algemeen aanvaard.
In zijn paasbrief van 367 noemde Athanasius alle boeken van het huidige Nieuwe Testament, zonder enig onderscheid. Met uitzondering van Openbaring kregen de boeken al snel algemene erkening. De discussies over Openbaring duurden nog enkele eeuwen, totdat de canoniciteit ervan onder invloed van het westen langzaamaan werd erkend.
De Syrische kerk
Binnen de griekssprekende Syrische kerk ging de canonvorming ongeveer op dezelfde manier als in de andere Griekse kerken. Lucianus van Antiochië ([1]) ontkende de canoniciteit van Openbaring. Uiteindelijk was het Johannes van Damascus die in de achtste eeuw de complete canon erkende.
In de Oost-Syrische kerk, waar men Syrisch sprak, was de Diatessaron van Tatianus nog tot de vijfde eeuw het officiële evangelie. Toen werd de nieuwe Syrische bijbelvertaling, de Pesjitta, in gebruik genomen. Deze bevatte de boeken van het Nieuwe Testament, met uitzondering van Judas, 2 Petrus, 2+3 Johannes en Openbaring. Halverwege de vijfde eeuw scheurde de Syrische kerk in tweeën. Een deel volgde Nestorius en vormde de Oost-Syrische of Nestoriaanse Kerk, de rest werd monofysitisch onder leiding van Jacobus Baradaeus en vormde de Syrisch-orthodoxe Kerk, die ook Jacobieten werden genoemd. De Nestorianen bleven de onvolledige canon gebruiken, terwijl de Jacobieten alle boeken erkenden.
De Latijnse kerk
In de Latijnse kerk zijn lang twijfels geweest over de canoniciteit van Hebreeën, 2 Petrus, 2+3 Johannes, Jakobus en Judas. Rond 250 erkende Novatianus alle boeken behalve deze zes en 1 Petrus. Cyprianus erkende 1 Petrus wel, maar de zes genoemde boeken niet. De canon van Cheltenham, van rond 360, erkent alle boeken, behalve Hebreeën, Jakobus en Judas.
De twijfels gingen vooral over de apostoliciteit van de brieven. Onder invloed van de Griekse kerk werden ze echter uiteindelijk erkend. Hilarius van Poitiers erkende voor 367 de volledige canon. Zo ook Ambrosius tegen het eind van de vierde eeuw en Hiëronymus en Augustinus in de vijfde eeuw.
- - - - - - -
http://nl.wikipedia.org/wiki/Canonvormi ... _Testament- - - - - - -