Geplaatst: zo jul 18, 2010 6:50 pm
Ik begin meteen met het verhaal. Het is een nieuwe draai aan een oud cliche. Het is weer zo'n verhaal dat in me op kwam. Het geeft me even wat rust van het 30 dagen verhaal, waar ik nu letterlijk en figuurlijk vast zit. Zeg wat je er van vindt!
Ik was nog een jonge jongen. Het was zomer, en ik had net een ijsje gehaald. Ik at het ijsje toen ik een een meisje zag. Ze keek niet goed uit, en liep de straat over toen er een auto aankwam. Zonder na te denken rende ik naar haar toe, en duwde ik haar voor de auto weg. Zelf kwam ik op de motorkap terecht. De auto stopte.
Er stapte een kwade man uit. "Wat denken jullie wel niet?" zei hij. "Kijk voortaan beter uit, zeg! Jullie hadden wel dood kunnen zijn."
"Dood?" Toen kwam het pas in me op. "O jee. Zeg meisje, hoe heet jij?"
"Ik ben Anna." antwoordde ze.
"Ik ben Hans. Kom mee, ik moet je iets laten zien." Ik nam haar mee.
"En ik ben Jan Klaassen! Zeggen we geen sorry meer! Nou ja, zeg! Nou ja, zeg!" Hij snoof. Er zat een kleine deuk in zijn motorkap.
"Wat is er?" vroeg Anna. "Waar gaan we heen?"
"Naar de bibliotheek. Ik heb een grote fout begaan."
"Als je me niet leuk vindt, kun je het ook gewoon zeggen hoor."
"Nee, nee. Dat is het niet. Je zult dadelijk wel zien. De bibliotheek ligt hier maar een paar straten verderop."
We liepen naar een oud statig gebouw, met een trap omhoog en een stenen gazelle aan weerszijden.
We kwamen binnen. Het was er donker, en het rook er muf. "We zijn gesloten" zei een schrille kraakstem die me een beetje deed denken aan de Engelse stem van Doofenshmirtz.
"Rustig, rustig, ik ben het. Ik heb iemands leven gered." Een oude, grijsharige vrouw verscheen. "Ik ben de bibliotheekaresse.
Oh nee, niet weer zo iemand. Het blijft maar komen. Nou ja, kom mee."
Ze pakte een zaklamp en we gingen de bibliotheek in. Het was er donker, stoffig, en sinister. Of dat er ieder moment...
"Sorry van het donker. Er is iets mis met de elektriciteit."
We gingen langs boekenrij J.
We gingen 2 boekenkasten langs. Er stonden boeken, soms wel 50 naast elkaar, 7 rijen boven elkaar.
We gingen een wenteltrap af, openden een zware deur en gingen een oude lift in.
De deur ging dicht en we schoten omlaag. Toen de liftdeuren weer opengingen, waren we in een klein rond kamertje. Op een stenen tafel lag een oud boek. Op het boek stond "Boek des Levens". Verder was er niets in de kamer, behalve een deurklinkvormig uitsteeksel in de muur.
"Wow!" kuchte Anna! "Hoe oud is dit boek? 500 jaar?"
"We weten het niet" zei de bibliotheekcaresse. "We kregen het van de New York State Museum in de jaren 70."
Ze deed het open en zocht in de index. Redden, pagina 1972, paragraaf E, alinea 3, regel 99. Ze begon te bladeren.
"Hoe weet jij hier eigenlijk van?" vroeg Anna.
"Ik zocht een boek over Jules Verne. IK kwam hier uit. Sinds ik het gezien heb, ben ik een geheimhouder. Jij nu ook trouwens."
"Nummer 802.701" kraaide de bibliotheekcarssse.
"Ah, hier is het" zei ze. "Eens kijken, hier staat:"
Als iemand iemands anders' leven redt, is diegene zijn/haar slaaf voor de rest van zijn/haar leven. Er zijn geen uitzonderingen.
"Nee" zuchtte ik. "Daar heb je het al."
"En als ik dat nou niet wil?" vroeg Anna.
Metten sloeg bliksem direct naast haar linkervoet in.
"Dat was nog maar een waarschuwing", zei de bibliotheekcaresse duister. "Je hebt het ergste nog niet geweten."
"Zo erg is het niet", zei Anna, "als er gewoon ergens op de wereld bliksem inslaat snap ik niet waar alle heisa voor is."
Opnieuw sloeg de bliksem in.
"Mag ik je er op wijzen", zei ik, "dat het een buitengewoon mooie dag is? Geen wolkje aan de lucht, niet in heel West-Europa. Er is al dagen een hittegolf. We zitten hier zo'n 200 meter onder de grond. En toch slaat de bliksem 2 keer achter elkaar in bij jouw voet. Een verklaring?"
"Nou, nee. Je hebt gelijk denk ik." verklaarde ze.
DEEL 2 BINNENKORT!
Ik was nog een jonge jongen. Het was zomer, en ik had net een ijsje gehaald. Ik at het ijsje toen ik een een meisje zag. Ze keek niet goed uit, en liep de straat over toen er een auto aankwam. Zonder na te denken rende ik naar haar toe, en duwde ik haar voor de auto weg. Zelf kwam ik op de motorkap terecht. De auto stopte.
Er stapte een kwade man uit. "Wat denken jullie wel niet?" zei hij. "Kijk voortaan beter uit, zeg! Jullie hadden wel dood kunnen zijn."
"Dood?" Toen kwam het pas in me op. "O jee. Zeg meisje, hoe heet jij?"
"Ik ben Anna." antwoordde ze.
"Ik ben Hans. Kom mee, ik moet je iets laten zien." Ik nam haar mee.
"En ik ben Jan Klaassen! Zeggen we geen sorry meer! Nou ja, zeg! Nou ja, zeg!" Hij snoof. Er zat een kleine deuk in zijn motorkap.
"Wat is er?" vroeg Anna. "Waar gaan we heen?"
"Naar de bibliotheek. Ik heb een grote fout begaan."
"Als je me niet leuk vindt, kun je het ook gewoon zeggen hoor."
"Nee, nee. Dat is het niet. Je zult dadelijk wel zien. De bibliotheek ligt hier maar een paar straten verderop."
We liepen naar een oud statig gebouw, met een trap omhoog en een stenen gazelle aan weerszijden.
We kwamen binnen. Het was er donker, en het rook er muf. "We zijn gesloten" zei een schrille kraakstem die me een beetje deed denken aan de Engelse stem van Doofenshmirtz.
"Rustig, rustig, ik ben het. Ik heb iemands leven gered." Een oude, grijsharige vrouw verscheen. "Ik ben de bibliotheekaresse.
Oh nee, niet weer zo iemand. Het blijft maar komen. Nou ja, kom mee."
Ze pakte een zaklamp en we gingen de bibliotheek in. Het was er donker, stoffig, en sinister. Of dat er ieder moment...
"Sorry van het donker. Er is iets mis met de elektriciteit."
We gingen langs boekenrij J.
We gingen 2 boekenkasten langs. Er stonden boeken, soms wel 50 naast elkaar, 7 rijen boven elkaar.
We gingen een wenteltrap af, openden een zware deur en gingen een oude lift in.
De deur ging dicht en we schoten omlaag. Toen de liftdeuren weer opengingen, waren we in een klein rond kamertje. Op een stenen tafel lag een oud boek. Op het boek stond "Boek des Levens". Verder was er niets in de kamer, behalve een deurklinkvormig uitsteeksel in de muur.
"Wow!" kuchte Anna! "Hoe oud is dit boek? 500 jaar?"
"We weten het niet" zei de bibliotheekcaresse. "We kregen het van de New York State Museum in de jaren 70."
Ze deed het open en zocht in de index. Redden, pagina 1972, paragraaf E, alinea 3, regel 99. Ze begon te bladeren.
"Hoe weet jij hier eigenlijk van?" vroeg Anna.
"Ik zocht een boek over Jules Verne. IK kwam hier uit. Sinds ik het gezien heb, ben ik een geheimhouder. Jij nu ook trouwens."
"Nummer 802.701" kraaide de bibliotheekcarssse.
"Ah, hier is het" zei ze. "Eens kijken, hier staat:"
Als iemand iemands anders' leven redt, is diegene zijn/haar slaaf voor de rest van zijn/haar leven. Er zijn geen uitzonderingen.
"Nee" zuchtte ik. "Daar heb je het al."
"En als ik dat nou niet wil?" vroeg Anna.
Metten sloeg bliksem direct naast haar linkervoet in.
"Dat was nog maar een waarschuwing", zei de bibliotheekcaresse duister. "Je hebt het ergste nog niet geweten."
"Zo erg is het niet", zei Anna, "als er gewoon ergens op de wereld bliksem inslaat snap ik niet waar alle heisa voor is."
Opnieuw sloeg de bliksem in.
"Mag ik je er op wijzen", zei ik, "dat het een buitengewoon mooie dag is? Geen wolkje aan de lucht, niet in heel West-Europa. Er is al dagen een hittegolf. We zitten hier zo'n 200 meter onder de grond. En toch slaat de bliksem 2 keer achter elkaar in bij jouw voet. Een verklaring?"
"Nou, nee. Je hebt gelijk denk ik." verklaarde ze.
DEEL 2 BINNENKORT!